Beantwoording vragen Belastingplan 2018

Tijdens het tweede wetgevingsoverleg over het pakket Belastingplan 2018 zijn vragen gesteld die de staatssecretaris van Financiën schriftelijk heeft beantwoord. Als bijlagen bij zijn brief heeft de staatssecretaris drie nota’s van wijziging meegestuurd. Het gaat om nota’s van wijziging op het wetsvoorstel ter afschaffing van de btw-landbouwregeling, op het wetsvoorstel Belastingplan 2018 en op het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2018.

Schenk- en erfbelasting en huwelijksvermogensrecht
Een groot gedeelte van de vragen heeft betrekking op de schenk- en erfbelasting in relatie tot het huwelijksvermogensrecht. De staatssecretaris maakt duidelijk dat de zogenaamde hardheidsclausule geen oplossing biedt voor mogelijke onvoorziene onredelijke effecten van het wetsvoorstel in gevallen waarin geen sprake is van taxplanning. Een gevolg dat bij de totstandkoming van de wet is voorzien, is indien het zich in de praktijk voordoet niet meer een onbedoeld gevolg. Om die reden kan de hardheidsclausule dan niet worden toegepast. Dat betekent dat in situaties, waarin personen niet-uitgezonderd vermogen buiten de gemeenschap houden waardoor een schenking ontstaat, schenkbelasting zal worden geheven.
Voor de beoordeling of er een schenking is bij het aangaan of wijzigen van huwelijkse voorwaarden tellen alle vermogensbestanddelen van beide partners mee, met uitzondering van:

  • vermogen dat onder uitsluitingsclausule is verkregen krachtens vererving of schenking;
  • verknocht vermogen;
  • pensioenvermogen.

Die eerste twee categorieën tellen niet mee omdat zij volgens het Burgerlijk Wetboek niet tot het huwelijksvermogen kunnen behoren. Pensioenvermogen valt omwille van de eenvoud buiten het toetsvermogen.
Aan de hand van enkele voorbeelden heeft de staatssecretaris het bestaan van een schenking verduidelijkt.

Voorbeeld
Het vermogen van een van de aanstaande echtgenoten bestaat uit sieraden ter waarde van € 20.000 die privé blijven. De andere aanstaande echtgenoot heeft een vermogen van € 130.000, waarvan € 30.000 is verkregen uit een erfenis met uitsluitingsclausule. Het toetsvermogen bedraagt € 20.000 + € 100.000 = € 120.000. Als bij huwelijkse voorwaarden alleen het bedrag van € 100.000 in het huwelijksvermogen valt, is sprake van een schenking aan de minstvermogende partner van € 10.000. Zijn aandeel in het toetsvermogen bedraagt € 60.000. De waarde van de sieraden van € 20.000 plus de waarde van de economische gerechtigdheid tot het huwelijksvermogen van € 50.000 bedraagt € 70.000. Dat is € 10.000 meer dan 50% van het toetsvermogen. De schenking kan worden voorkomen door de inbreng van de meestvermogende partner in het huwelijksvermogen te beperken tot € 80.000 in plaats van € 100.000.
De andere voorbeelden hebben een vergelijkbare strekking. De staatssecretaris wil met de voorbeelden aantonen dat het niet uitmaakt of de partners een verschillend of een vergelijkbaar vermogen hebben. Als één partner ervoor kiest om een deel van zijn niet-uitgezonderde vermogen niet in te brengen in de huwelijksgemeenschap kan de andere partner een schenking voorkomen door een even groot deel van zijn vermogen privé te houden.

Aansprakelijkheid pandhouders
De staatssecretaris is van mening dat de voorgestelde aansprakelijkheid voor pandhouders voor de omzetbelasting niet in strijd is met jurisprudentie van het Hof van Justitie EU. Volgens deze jurisprudentie mogen de lidstaten aansprakelijkstelling niet zodanig baseren op vermoedens dat het vrijwel onmogelijk is om het tegendeel te bewijzen. De voorgestelde aansprakelijkheidsbepaling voldoet aan het vereiste dat de aansprakelijke wist of behoorde te weten dat de omzetbelasting niet door de belastingschuldige zou worden voldaan. De pandhouder oefent zijn pandrecht uit op het moment dat de belastingschuldige in verzuim is met de betaling van zijn schuld. De pandhouder wist dus dat de eigenaar van de in pand gegeven zaak in betalingsproblemen verkeerde.
Overigens kan de pandhouder alleen aansprakelijk worden gesteld nadat is gebleken dat de belastingschuldige in gebreke is met het betalen van de omzetbelastingschuld.

Vereenvoudigd derdenbeslag
Over het voorstel om vereenvoudigd derdenbeslag op alle soorten vorderingen mogelijk te maken heeft overleg plaatsgehad met de Nationale ombudsman. De ombudsman vreest dat de Belastingdienst de beslagvrije voet van de schuldenaar bij bankbeslag onvoldoende in acht zal nemen. Volgens de staatssecretaris verleent de Belastingdienst ook nu al op verzoek van de schuldenaar zijn medewerking om een bedrag, dat door middel van een bankbeslag is verhaald, terug te geven als blijkt dat de schuldenaar door het beslag niet in zijn levensonderhoud kan voorzien. Deze praktijk geldt ook in de toekomstige situatie waarin bankbeslagen door middel van een beschikking worden gelegd. De staatssecretaris zal deze uitvoeringspraktijk als beleidsregel in de Leidraad Invordering 2008 vastleggen.
Tot slot merkt de staatssecretaris op dat hij invoering van de maatregel per 1 januari 2019 gewenst vindt. Uitstel van invoering leidt niet tot een betere bescherming van de beslagvrije voet. Met uitstel worden de kostenbesparingen voor de Belastingdienst en voor de schuldenaar niet behaald.