Werkgever levert bewijs voor ontslag op staande voet niet
In een procedure naar aanleiding van een ontslag op staande voet gaf de kantonrechter aan de werkgever de opdracht om het bewijs te leveren dat het ontslag onverwijld was gegeven. De werkgever koos er om proceseconomische redenen voor om af te zien van de bewijslevering. Dat had tot gevolg dat het ontslag op staande voet niet overeind bleef. Omdat het een arbeidscontract voor bepaalde tijd betrof, concludeerde de kantonrechter dat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd op de einddatum, per 31 december 2018. De werknemer had de kantonrechter niet verzocht het ontslag op staande voet te vernietigen maar om hem ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toe te kennen. De arbeidsovereenkomst was aangegaan voor de duur van vijf maanden en na het verstrijken van deze periode met vijf maanden stilzwijgend verlengd. De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kon niet tussentijds worden opgezegd. De werkgever had uiterlijk 30 november 2018 aan de wettelijke aanzegverplichting moeten voldoen. De oorspronkelijke arbeidsovereenkomst bevatte een aanzegbepaling. Daarin stond dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet. Deze bepaling heeft zijn werking verloren door de stilzwijgende verlenging van de arbeidsovereenkomst.
De kantonrechter oordeelde dat de opzegging onregelmatig was en kende de werknemer een vergoeding toe van drie maandsalarissen. De werkgever moest naast achterstallig loon en vakantiegeld ook een billijke vergoeding van € 3.000 betalen voor de materiële en immateriële schade die de werknemer had geleden. Alle bedragen werden vermeerderd met de wettelijke rente.