Beëindiging arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden
De totstandkoming van de overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst is vormvrij. Er moet sprake zijn van een aanbod van een van de partijen om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, welk aanbod de wederpartij moet hebben aanvaard. De Hoge Raad heeft in een arrest uit 2005 de vraag of een overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden tot stand is gekomen beantwoord. Er dient een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring, gericht op vrijwillige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, te zijn.
Het Burgerlijk Wetboek bevat een bepaling die inhoudt dat een overeenkomst, waarmee een arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, alleen geldig is als deze schriftelijk is aangegaan. Voor de beoordeling of een arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd, zijn twee aspecten relevant. Ten eerste moet sprake zijn van een overeenkomst, waarmee de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, en ten tweede is er een vormvoorschrift, inhoudende dat er een schriftelijke vastlegging van deze overeenkomst is.
De kantonrechter oordeelde in een procedure dat het vormvoorschrift van schriftelijke vastlegging ondergeschikt is aan de vraag of partijen daadwerkelijk een overeenkomst tot wederzijdse beëindiging van de arbeidsovereenkomst hebben bereikt. Ongeacht de wijze waarop partijen tot overeenstemming over de beëindiging met wederzijds goedvinden zijn gekomen, moeten zij hun overeenstemming daarover schriftelijk vastleggen. In deze casus was aan het schriftelijkheidsvereiste voldaan door een brief van de werkgever, waarin met zoveel worden stond dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden eindigde.
Uit het feit dat de werkneemster met een nieuwe werkgever tot overeenstemming is gekomen en daar daadwerkelijk in dienst is getreden en zonder protest de bedrijfseigendommen van de oude werkgever heeft ingeleverd, leidde de kantonrechter af dat zij haar arbeidsovereenkomst als beëindigd beschouwde. De oude werkgever mocht erop vertrouwen dat de werkneemster met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden heeft ingestemd. Het door de werkgever gedane aanbod tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden heeft de werkneemster aanvaard. Daarmee is dus een overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden tot stand gekomen.
De procedure betrof de vraag of de werkneemster recht had op een transitievergoeding nu de activiteiten van de werkgever werden beëindigd en overgedragen aan andere partijen. In dat kader konden de werknemers aangeven of zij bij een van deze partijen in dienst wilden treden.